Spreekwoorden Overzicht

Bijgewerkt op 9 jun 2020 om 14:36

SpreekwoordenEen overzicht van al onze categorieën met prachtige spreekwoorden in het Nederlands met daaronder een paar voorbeelden van die pagina. Druk op de link om naar de desbetreffende categorie te gaan.

Spreekwoorden over dieren

Vogels

  • Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht.
  • De vogel over het net laten vliegen.
  • In mei leggen alle vogels een ei.

Honden

  • De hond in de pot vinden.
  • De honden lusten er geen brood van.
  • Wie een hond wil slaan vind altijd wel een stok.

Vissen

  • De grote vissen eten de kleine.
  • Hij voelt zich als een vis in het water.
  • Je als een vis op het droge voelen.

Katten

  • Een kat heeft negen levens.
  • Maak dat de kat wijs.
  • Kat in het bakkie.

Varkens

  • Boeren en varkens worden knorrend vet.
  • Dat slaat als een tang op een varken.
  • Schreeuwen als een mager varken.

Koeien

  • De koe bij de horens vatten.
  • Men kan nooit weten hoe een koe een haas vangt.
  • Over koetjes en kalfjes praten.

Paarden

  • Een gegeven paard niet in de bek kijken.
  • Het paard zoeken maar er zelf op zitten.
  • Honger als een paard hebben.

Apen

  • De aap niet op de schouder nemen.
  • Hij heeft een gezicht als een aap.
  • In de aap gelogeerd zijn.

Schapen

  • Als de herder dwaalt dolen de schapen.
  • De schapen van de bokken scheiden.
  • Het verloren schaap is terecht.

Muizen

  • Dat muisje heeft een staartje.
  • Met spek vangt men muizen.
  • Van een muis een olifant maken.

Kippen

  • Hij heeft het ei met de kip gekregen.
  • Hij is een vreemde haan op het erf.
  • Met de kippen op stok gaan.

Ratten

  • Als ratten in de val.
  • De ratten liggen dood voor de kast.
  • De ratten verlaten het zinkende schip.

Ezels

  • Er zijn veel ezels met twee benen.
  • Geen markten zonder ezels.
  • Hij is zo koppig als een ezel.

Staart

  • De hond bij de staart pakken.
  • Dat muisje heeft een staartje.
  • Maart roert zijn staart.

Insecten

  • Hij vliegt als een mug om de kaars.
  • Men heeft het geluk zo vast als een handvol vliegen.
  • Zo nijdig als een spin.

Spreekwoorden over het weer

Warmte

  • De grond werd hem te warm onder de voeten.
  • Hij blaast koud en heet uit één mond.
  • Koud bier maakt warm bloed.

Regen

  • Als het melk regent zijn mijn schotels omgekeerd.
  • Het regent bakstenen.
  • Regen in mei, dan is april voorbij.

Koud

  • Een koude douche krijgen.
  • Koude handen, warm hart.
  • Jong en oud op het eind wordt alles koud.

Wind

  • De wind waait uit een andere hoek.
  • Met je neus in de wind lopen.
  • Veel wind weinig te malen.

Lucht

  • De kou is uit de lucht.
  • Er hangt onweer in de lucht.
  • Jij bent lucht voor mij.

Hemel

  • Dat doe ik pas als er een engel uit de hemel komt.
  • Met kousen en schoenen aan in de hemel komen.
  • Zonder mijn en dijn zou de wereld een hemel zijn.

Zon

  • Een dag is nooit zo nat of de zon schijnt altijd wat.
  • Men moet hooien als de zon schijnt.
  • Ook de herfst heeft zonnige dagen.

Spreekwoorden over het lichaam

Tanden

  • Het bit op de tanden nemen.
  • Hij heeft haar op de tanden.
  • Iemand een tand trekken.

Hart

  • Elk hart heeft zijn smart.
  • Van je hart geen moordkuil maken.
  • Zijn hart staat in lichterlaaie.

Ogen

  • Hij heeft te veel wit in de ogen.
  • Het werd hem groen en geel voor de ogen.
  • Iemand een rad voor de ogen draaien.

Neus

  • Hij heeft een snee in zijn neus.
  • Iemand de pen op de neus zetten.
  • Iemand een praam op de neus zetten.

Handen

  • Grote heren hebben lange handen.
  • Het zijn twee handen op één buik.
  • Hij wast er zijn handen van af.

Mond

  • Iemand de woorden uit de mond kijken.
  • Vuile monden vuile gronden.
  • Waar het hart van vol is loopt de mond van over.

Haren

  • Grijs haar wijs haar.
  • Hij wil zijn haar weer halen.
  • Lang haar en kort verstand.

Oren

  • Iemand bij de oren trekken.
  • Zijn oren jeuken.
  • Zijn oren tuiten.

Voeten

  • Iemand de voet lichten.
  • Jong te paard oud te voet.
  • Op voet van oorlog.

Tong

  • De tong raakt los.
  • Het hart op de tong hebben.
  • Zijn tong hangt aan een slinger.

Hoofd

  • De man is het hoofd de vrouw is de nek.
  • Iemand het hoofd voor de voeten leggen.
  • Zijn hoed zit altijd op zijn hoofd.

Bloed

  • Een tint als melk en bloed.
  • Het bloed stolt hem in de aderen.
  • Water wordt nooit bloed.

Spreekwoorden over mensen

Jong

  • Jong en oud op het eind wordt alles koud.
  • Jong geleerd oud gedaan.
  • Men moet de boom buigen als hij jong is.

Oud

  • Het is lood om oud ijzer.
  • Hij is een oud wijf.
  • Oud zeer open krabben.

Mannen

  • Een man zonder vrouw is een paard zonder teugel.
  • Een warm man is een vaste man.
  • Hij is een man met een ruggengraat.

Vrouwen

  • De vrouw bouwt het huis of breekt het in gruis.
  • Die zijn vrouw liefheeft laat haar thuis.
  • Vrouwen dragen lange kleren maar korte zin.

Kinderen

  • Als kinderen hun zin krijgen schreien ze niet.
  • Het kind is de vader van de man.
  • Hij is het kind van de rekening.

Liefde

  • De liefde tot zijn land is ieder aangeboren.
  • Ongelukkig in het spel gelukkig in de liefde.
  • Vuur en liefde trekken sterk en beletten menig werk.

Praten

  • Het is of de stenen spreken.
  • Laat haters haten en praters praten.
  • Zij kan praten en breien.

Dood

  • Dat zal zijn eigen dood wel sterven.
  • De liefde is sterker dan de dood.
  • Voor de dood is geen kruid gewassen.

Vriendschap

  • Als de vriendschap te groot is loopt ze over.
  • Korte rekening maakt lange vriendschap.
  • Samen eten is olie voor de vriendschap.

Spelen

  • Hij speelt hoog spel.
  • Iemand in de kaart spelen.
  • Wat oud is knort graag, wat jong is speelt graag.

Slapen

  • De ongelukken slapen en rusten niet.
  • Het geluk komt in de slaap.
  • Op lange veren slapen.

Leven

  • Een leven als een luis op een zeer hoofd.
  • Het is er een heidens leven.
  • Iemand het leven vergallen.

Lui

  • Een luiaard zou zijn benen breken, om geen twee keren te moeten gaan.
  • Liever lui dan moe.
  • Luiaards zweet is gauw gereed.

Sterk

  • De natuur is sterker dan de leer.
  • Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel.
  • Hij is zo sterk als een mug.

Geluk

  • Als je tevreden bent dan ben je gelukkig omdat je niets te wensen hebt.
  • Beter een ons geluk dan een pond wijsheid.
  • Dat is meer geluk dan wijsheid.

Ongeluk

  • Het ene ongeluk kan niet op het andere wachten.
  • Het ene ongeluk roept het ander.
  • Twaalf ambachten dertien ongelukken.

Kwaad

  • Aan een kwade ram gekoppeld zijn.
  • Hij vervalt van kwaad tot erger.
  • Kwaad worden is menselijk maar haten is duivels.

Dom

  • De domste boeren hebben de dikste aardappelen.
  • Dom volk en varkens laten zich slecht drijven.
  • Geld dat stom is, maakt recht wat krom is, en slim wat dom is.

Feest

  • Als de muis genoeg heeft dan is het meel bitter.
  • Het leven is een feest maar je moet zelf de slingers ophangen.
  • Hij heeft een beestje na een feestje.

Gevaar

  • De stormbal hijsen.
  • Het lopen is niet voor de zotten gemaakt.
  • Wie zich in gevaar begeeft komt er in om.

Lachen

  • Dat is kippetjes praat, de hanen lachen erom.
  • Het fortuin lacht hem toe.
  • Hij lacht als een boer die kiespijn heeft.

Ruzie

  • Hij stookt kwaad vuur.
  • Steek je hand niet tussen de schors en de boom.
  • Ze maken ruzie om een haverstro.

Ziek

  • Het kind van de dokter is altijd ziek.
  • Hij heeft het in zijn botten.
  • Ziekte komt te paard en gaat te voet weg.

Vader en moeder

  • De wens is de vader van de gedachte.
  • Hoe langer de weg hoe moeder de man.
  • Wie een stier wil kopen moet de moeder eerst melken.

Boer

  • Als de vos de passie preekt boer pas op je kippen.
  • De boer moet weten wat de boter kost.
  • Zo leert men de boer de kunst af.

Dansen

  • De centen dansen hem in de zak.
  • Dansen voor een blinde, zingen voor een dove.
  • Het kalf moet uit zijn natuur dansen.

Lopen

  • Aan de leiband lopen.
  • In het gareel lopen.
  • Krakende wagens lopen het langst.

Spreekwoorden over de natuur

Water

  • Die het water deert die het water keert.
  • Hij heeft spraakwater ingenomen.
  • Stille waters hebben diepe gronden.

Boom

  • Aan de vruchten kent men de boom.
  • Een boom valt niet met de eerste slag.
  • Ook de beste boom geeft slechte vruchten.

Stenen

  • Er is een steen van zijn hart gevallen.
  • Het is of de stenen spreken.
  • Van zijn hart een steen maken.

Seizoenen

  • Als de dagen lengen begint de winter te strengen.
  • Hij is in de winter van zijn leven.
  • Men hoort van ver dat de winter koud is.

Vuur

  • De kastanjes voor iemand uit het vuur halen.
  • Geen rook zonder vuur.
  • Het is water en vuur.

Goud

  • Dat zijn appels op gouden benen.
  • Het is niet al goud wat er blinkt.
  • Hij heeft een huis met een gouden dak.

Wereld

  • Brutalen hebben de halve wereld.
  • Het is vandaag een kleine wereld.
  • Hij ziet de wereld aan voor een doedelzak.

Zilver

  • Hij is geboren met een zilveren lepel in de mond.
  • Spreken is zilver, zwijgen is goud.
  • Zijn woorden zijn gouden appelen in zilveren schalen.

Land

  • Hij kent de kaart van het land.
  • Hoe lichter land hoe lozer lui.
  • Iemand het land opjagen.

Brand

  • Hij is bang zich aan koud water te branden.
  • Hij laat zijn kaars aan twee kanten branden.
  • Waar het werk bij het vuur ligt is brand te vrezen.

Spreekwoorden over voedsel

Drinken

  • Een glas op zijn tijd houdt de mot uit de maag.
  • Het is een zee om uit te drinken.
  • Iemands bloed kunnen drinken.

Fruit

  • Dat zijn appels op gouden benen.
  • De appel smaakt bomig.
  • Een schip met zure appels.

Eten

  • De koeien eten met vijf monden.
  • Eten van de verboden vrucht.
  • Wie mee eten wil moet ook mee dorsen.

Boter

  • Hij heeft de boter en de kaas te dik gesneden.
  • Iemand stokvis zonder boter geven.
  • Nu gaat de boter geld kosten.

Appel

  • Hij heeft last van het appel mannetje.
  • Schone appels zijn ook wel zuur.
  • Zijn woorden zijn gouden appelen in zilveren schalen.

Melk

  • Als het melk regent zijn mijn schotels omgekeerd.
  • Als mijn kat een koe was kocht ik geen melk meer.
  • Een koe door de hals melken.

Vlees

  • Beter een luis in de pot dan helemaal geen vlees.
  • Hij heeft vlees van dooie paarden gegeten.
  • Hij houdt het vlees onder de pekel.

Koffie en thee

  • Dat is zo helder als koffiedik.
  • Een stokje in de thee brengt blijde boodschap mee.
  • Het is thee met witte puntjes.

Brood

  • De mens zal bij brood alleen niet leven.
  • Hij laat zich het kaas niet van het brood eten.
  • Iemand het brood uit de mond stoten.

Eieren

  • Dat zijn twaalf eieren en dertien kuikens.
  • Twee hanen in één hok geeft veel gekakel en weinig eieren.
  • Wel gekakel maar geen eieren.

Peper en zout

  • Iemand de ongezouten waarheid zeggen.
  • Men moet niet op alle slakken zout leggen.
  • Wat met tranen is betaald, betaal je niet terug met zout water.

Kaas

  • Aan de geur van de kaas herkent men de geit.
  • Men moet de kat niet aan de kaas laten komen.
  • Zich de kaas niet van het brood laten eten.